Burma krielen |
|||||||
Herkomst: De oorspronkelijke Burmakriel, welke afkomstig zou zijn uit Burma wordt beschouwd als de oervorm van een aantal oorspronkelijke krielrassen, zoals de Nederlandse sabelpootkriel. Na volledig verdwenen te zijn is het ras in de jaren na 1990 opnieuw in Nederland gecreëerd met behulp van een verscheidenheid aan krielrassen. Algemene indruk: Vrij korte, brede gedrongen kriel, gekenmerkt door de aanwezigheid van baard, kleine kuif, gierhakken, voetbevedering en een tweehoornige kam. Vooral klein maar zonder overdrijving. Vormbeschrijving |
|||||||
Romp Kop Kam
Kuif
Snavel
Kinlellen
Oorlellen Ogen Baard
Hals
Rug &
Zadel Borst Vleugels
Schouders Staart
Achterlijf Dijen Loopbenen Tenen
Bevedering |
Vrij breed en diep, naar achteren smaller wordend; achterlijf vrij diep. Middelgroot en vrij breed. Tweehoornig, vrij klein; levendig rood; de kamhoorntjes groeien enigszins uit elkeer; zij rusten op een vrij stevige kambasis, waarvan de beide helften in het midden tegen elkaar aangegroeid zijn, waardoor een kleine verhoging ontstaat. De kamhoorntjes lopen kegelvormig dunner toe en staan iets in de kuif geplaatst. De kuifaanzet komt overeen met de schedelbreedte, de kuif is nauwelijks middelgroot, vrij vast en loopt met de schedellijn mee naar achteren, de ogen vrij latend. Kort, goed gebogen aan de punt enigszins opengespalkte neusgaten; geel; bij donkere kleurslagen is een hoornkleurige aanslag toegestaan. Klein tot zeer klein, goed afgerond, deels of bijna geheel bedekt door de baard; levendig rood. Klein, rood, schuilgaande onder de bakkebaarden. Levendig oranjerood tot rood. Driedelig, vol bevederd, zichtbaar gescheiden door de kinlelaanzetting, doch zoveel mogelijk één geheel vormend. Vrij kort, licht gebogen, enigszins naar achteren gedragen; halsbehang rijk bevederd. Toont kort ten gevolge van het rijk bevederde halsbehang, vrij breed over de schouders, iets aflopend naar achteren en in een holle lijn overgaande in de staartpartij; zadel vrij breed met een rijke bevedering. Breed, diep, fraai gerond en enigszins naar voren gedragen. Groot, vrij lang; goed gesloten en laag gedragen; de onderzijde min of meer rustend tegen de gierhakken. Goed gerond. Middelgroot, goed gespreid en vrij hoog gedragen; de sikkelveren zijn nauwelijks middellang, doch voorbij de stuurveren reikend; de sikkelveren zijn sabelvormig en de bijsikkels iets meer gebogen, staartdekveren goed ontwikkeld en goed aangesloten gedragen. Vrij diep, met goed geronde, tamelijk volle donspartij. Vrij kort, krachtig, goed bevederd, met flink ontwikkelde gierhakken. Kort en stevig, sterk bevederd, buitentenen goed bevederd, middenteenbevedering is in beperkte mate aanwezig; vier tenen; geel; bij zwarte of nagenoeg zwarte kleurslagen is een donkere aanslag op de loopbenen en tenen toegestaan, mits de voetzolen geel zijn. Goed ontwikkeld doch niet te vast aanliggend met een volle donspartij. |
||||||
Eventuele verschillen tussen haan en hen Behoudens secundaire geslachtskenmerken zijn er de volgende verschillen: bij de hen zijn de baard- en kuifveren iets breder en meer afgerond, waardoor de baard en kuif als regel iets voller zijn. Ernstige fouten Smalle bouw; grote kuif; aanwezigheid van schedelknobbel; te sterk ontwikkelde kam en kinlellen; te steile baarddracht; onvoldoende baardontwikkeling; te geringe voetbevedering en het ontbreken van gierhakken. Fouten Bovenstaande ernstige fouten in mindere mate voorkomend; een iets te hoge beenstelling en een wat te bolle en samengevouwen staart.
Kleurslagen: Zwart: Kleur en tekening van haan en hen, zoals aangegeven onder nr. 99 van de Algemene Kleurbeschrijving. c 01-17 |
|||||||
speciaalclub |
Fokkers Frisia |
||||||