Budapester Tuimelaar

c 03-17

H 844

Land van oorsprong: Hongarije, Budapest

Algemeen voorkomen: Klein, slank. Middelhoge stand; lichaam opgericht, naar achteren afhellend; brede kop met een in het midden verdiepte schedel; naar buiten tredende ogen met brede oogranden; kortsnavelig. In actie op de tenen staand.

Raskenmerken:

Type

Stand

Kop

 

 

 

Ogen

 

 

Oogranden

 

Snavel

 

 

 

 

Neusdoppen

Hals

Keel

Borst

Rug

Vleugels

Staart

Benen

 

 

Huid

 

Bevedering

Klein, slank.

Middelhoog, opgerichte houding.

Voorhoofd breed en steil. Voorhoofdbreedte en –lengte gelijk. Achterkop smaller dan voorkop, boven de schedel uitstekend en scherp afvallend. De schedellijn helt naar voren naar het lagere voorhoofd en vormt in het midden een kuiltje.

Oogkassen parallel.

Groot; naar buiten tredend met grote pupil. Iris grijsblauw, fijn gestippeld (ook bij wit). Bij licht ooievaar, blauwschimmel en donkerblauw het zichtbare deel van de oogappel grijszwart. Bij geëksterde donkere ogen.

Breed, glad en strak. Bij licht ooievaar, blauwschimmel en donkerblauw donker-grijsblauw. Bij éénkleurige (ook blauw), witpennen en geëksterde citroengeel.

Kort, dik, stomp en goed sluitend; kolfvormig; boven- en ondersnavel even dik; rechthoekig ingeplant en horizontaal gedragen. Zwart bij licht ooievaar, blauw-schimmel en donkerblauw; bij de éénkleurige (ook Blauw), witpennen en geëk-sterde vleeskleurig.

Klein.

Naar verhouding lang en slank. Nek boven iets teruggetrokken.

Goed uitgesneden.

Niet te breed, goed gerond en opgetrokken gedragen.

Afgerond en hellend.

Slank, niet te lang; boegen iets vooruitstaand; verdere vleugeldracht normaal.

Smal, niet te lang; staartdracht normaal.

Middellang; nagels bij licht ooievaar, blauwschimmel en donkerblauw zwart; bij éénkleurige (ook blauw) licht hoornkleurig, bij witpennen en geëksterde 

vleeskleurig.

Bij licht ooievaar, blauwschimmel en donkerblauw zwart; bij de andere kleuren

licht grijsgeel.

Krap, maar dicht, strak aanliggend en glanzend.

Kleurslagen:

Ø  Wit, zwart, rood, dun, geel;

Ø  Blauw zwartgeband, roodzilver geband, blauwzilver donkergeband, geelzilver geband, blauwzilver ongeband;

Ø  Blauw- en blauwzilver gekrast;

Ø  Blauw zwartgeband-, roodzilver geband-, blauwzilver donkergeband-, geelzilver geband-, blauwzilver ongeband-, blauw gekrast- en blauwzilver gekrast- witpen;

Ø  Blauwschimmel; gestorkt geband; licht ooievaar,

Ø  Zwart-, rood-, geel-, blauw-, blauw gekrast en zilvergeëksterd

Kleur en tekening:

Zie voor kleuren het hoofdstuk “Specificatie van kleuren”in de NBS-standaard. De kleuren intensief, respectievelijk zuiver.

Licht ooievaar bij voorkeur met zuiver witte staart.

Donkerblauw niet te donker.

Witpen: als éénkleurige met aan elke vleugel 3-5 buitenste slagpennen wit.

Geëksterd: witte kop en slab tot midden op de voorhals, vleugels, rug, buik en dijen; gekleurde achterhals (zo hoog mogelijk), de onderste helft van de voorhals, borst, schouderdekveren en staart.

Fouten:

Grof lichaam; te lage of te vlakke stand; kop zonder typische kenmerken; niet parallel lopende oogkassen; erg roodgeaderde ogen; smalle of rode oogranden; lichte oogranden bij licht ooievaar, blauwschimmel en donkerblauw; te lange, dunne, spitse of hangsnavel; foutieve snavelkleur, korte en/of dikke hals; niet correcte vleugeldracht; lange bevedering.

Beoordeling:

ü  Algemeen voorkomen

ü  Kopvorm

ü  Ogen en oogranden

ü  Snavelvorm en –inplanting.

ü  Type en stand

ü  Hals

ü  Beenlengte

ü  Kleur en tekening

Ringmaat: 7 mm.

speciaalclub

duivenrassen

hoogvliegers/tuimelaars A-D