Elbinger Witkoptuimelaar |
||||
c 03-17 |
D 908 |
|||
Land van oorsprong: Polen, Elblag, de voormalige Duitse stad Elbing. Algemeen voorkomen: Klein, compact, lage stand, licht afhellende houding, dobbelsteenvormige kop, kortsnavelig. Raskenmerken: |
||||
Type Stand Kop
Ogen Oogranden Snavel
Neusdoppen Hals Borst Rug Vleugels Staart Benen Bevedering |
Compacte kleine duif. Laag; licht afhellend. Markante dobbelsteenvorm; op de schedel een kuiltje, breed, hoog en steil voorhoofd; gladkoppig. Parelkleur. Vlak; bleek tot bleekrood. Vrij kort en dik, ook de ondersnavel; de snavel met het voorhoofd een stompe hoek vormend; vleeskleurig. Goed ontwikkeld. Slank, licht naar achteren gebogen. Breed, goed gerond en naar voren gedragen. Kort, breed in de schouders. Tamelijk kort; vleugeldracht normaal. Kort; staartdracht normaal. Kort. Goed aanliggend, niet te lang. |
|||
Kleurslagen: Ø Zwart, rood, dun, geel; Ø Blauw zwartgeband, roodzilver geband, blauwzilver donkergeband, geelzilver geband; Ø Blauw gekrast. |
||||
Kleur en tekening: Zie voor kleuren het hoofdstuk “Specificatie van kleuren”in de NBS-standaard. De kleuren intensief, respectievelijk zuiver. Monniktekening: witte kop tot ongeveer ½ cm onder de ogen, witte onderrug, staart en aan elke vleugel tenminste 6 aaneengesloten buitenste slagpennen; buik en dijen mogen gekleurd of wit zijn. De overige bevedering is gekleurd. |
||||
Fouten: Te groot, te lang; hoge stand; lange, smalle kop; dunne spitse snavel; niet correcte vleugeldracht; ernstige afwijkingen in kleur en tekening. Beoordeling: ü Algemeen voorkomen ü Kopvorm ü Snavel ü Type en stand ü Oogkleur ü Tekening ü Kleur Ringmaat: 7 mm. |
||||
speciaalclub |
||||