Oud Hollandse Tuimelaar |
||||
c 06-19 |
SBI: NL / 826 |
|||
Land van oorsprong: Nederland. Algemeen voorkomen: Brede, korte, compacte duif; lage stand, horizontale houding; schuitmodel; rijke voetbevedering. Raskenmerken: |
||||
Type Stand Kop
Ogen Oogranden Snavel
Neusdoppen Hals
Keel Borst Buik Rug
Vleugels
Staart
Benen
Bevedering |
Brede, korte, compacte duif. Laag; horizontale houding. Vol voorhoofd, zuiver geronde schedel vanaf voorhoofd naar de nek. Hoogste punt juist voor de ogen. Parelkleurige iris; bij geëksterde donkere ogen. Smal, bleek, fijn, de ogen goed omsluitend. Middellang, vrij dun, recht en aan de punt iets gebogen, horizontaal gedragen. Blank tot vleeskleurig; bij blauw, blauwzilver, blauwschimmel, zwart-witschild en zwartgetijgerde is een gekleurde snavel toegestaan. Zwart met blanke snavel. Fijn. Nauwelijks middellang, bij de borst vrij zwaar, naar de keel toe slanker wordend. Goed uitgesneden. Breed, vol, goed gerond. Goed gevuld en gerond. Kort, breed bij de schouders, iets horizontaal gedragen en naar de staart iets oplopend. Breed (ook in de slagpennen), de rug afdekkend, op de staart rustend zonder te kruisen. Kort, goed gesloten met afgeronde hoeken. Van boven bezien alleen de middelste, heel brede pennen zichtbaar. Iets tot voorbij de vleugeleinden reikend. Bij voorkeur iets opgetrokken gedragen. Dijbenen zeer kort met lange gierhakken, aan het eind iets naar binnen buigend. Loopbenen lang met volle, rijke, ronde en goed gesloten voetbevedering. De hakken in stelling iets doorgedrukt. Rijk en glad aanliggend. |
|||
Kleurslagen: Ø Wit, zwart, rood, dun, geel, andalusisch blauw; blauw gekrast. Ø Blauw zwartgeband, blauwzilver donkergeband, roodzilver geband en geelzilver geband; Ø Blauwschimmel, blauwzilverschimmel; Ø Zwart-, rood-, geel en dun schildgetijgerd; Ø Zwart-, rood-, geel en dun witschild; Ø Zwart-, rood-, geel-, blauw zwartgeband- blauwzilver donkergeband- en blauwschimmel witpen; Ø Zwart-, rood-, geel-, blauw zwartgeband- blauwzilver donkergeband- en blauwschimmel witstaart; Ø Zwart-, rood-, geel-, blauw zwartgeband- blauwzilver donkergeband- en blauwschimmel witpenwitstaart; Ø Zwart-, rood-, dun-, geel- en blauw geëksterd. |
||||
Kleur en tekening: Zie voor kleuren het hoofdstuk “Specificatie van kleuren” in de NBS-standaard. De kleuren intensief, respectievelijk zuiver. Schildgetijgerd: zo mogelijk regelmatige tijgertekening; Witschild: het schild ovaal en volgetekend; slagpennen gekleurd; bij rood- en geel witschilden bij voorkeur volgekleurde rug; bij zwart witschild en –schildgetijgerd mag de rug min of meer wit zijn, bij zwart-witschild meer dan bij zwart-schildgetijgerd. Witpen; aan elke vleugel 7 – 12 aaneengesloten witte buitenste slagpennen; vleugelboegen gekleurd; een gelijk aantal witte slagpennen aan beide vleugels verdient de voorkeur. Witstaart: witte staart met vol gekleurd boven- en onderstaartdek. Witpenwitstaart: boven- en onderstaartdek (kiel) wit met scherpe aftekening. Voetbevedering en gierhakken vol gekleurd. Geëksterd: ekstertekening met witte kop, waarbij de tekening van het achterhoofd naar de voorhals loopt; midden op de kop een ronde gekleurde vlek (“kol”) en aan weerszijden bij de snavelbasis een gekleurde vlek (“knevel”); deze moeten los zijn van de oogranden. |
||||
Fouten: Afwijkend type; afhellende stand; smalle borst, niet correct afgedekte rug; platte kop; te brede of te lange staart; afwijkende snavelkleur; slechte voetbevedering; afwijkende kleur of tekening; erg lichte rug en/of witte vleugelboeg bij witschild. Beoordeling: ü Algemeen voorkomen ü Type en stand ü Kop, ogen en snavel ü Voetbevedering ü Kleur en tekening Ringmaat: 11 mm. |
||||
speciaalclub |
||||