Zuidbácka Tuimelaar

c 03-17

H 941

Land van oorsprong: Servië

Algemeen voorkomen: Middelgroot, compact, lage stand, licht afhellende houding, brede wat opgetrokken gedragen borst en schelpkap.

Raskenmerken:

Type

Stand

Kop

 

 

 

Ogen

 

 

 

Oogranden

Snavel

 

 

 

Neusdoppen

Hals

 

Keel

Borst

Rug

Vleugels

 

Staart

Benen

 

Bevedering

Middelgroot, compact.

Laag; licht afhellende houding.

Relatief klein; steil oplopend voorhoofd overgaand in een heel licht geronde bovenkop. Op de nek een middelhoog aangezette, naar het achterhoofd aanlig-gende schelpkap, van oor tot oor reikend, met rozetten. De hoogte van de kap mag de bovenkop niet overschrijden.

Onder het hoogste punt van de bovenkop liggend, middelgroot en licht uitstaand. Bij wit en geëksterde donker. Bij de overige kleurslagen bij voorkeur zuiver parel-kleurig. Bij blauwe toont de iris op een blauwgrijze ondergrond kleine donkere puntjes.

Tweerijig, fijn en glad; bleek, bij blauwe perkamentkleurig of blauwgrijs.

Krap middellang, sterk aan de basis, licht afhangend, met het voorhoofd een stompe hoek vormend. Bij blauwe, zwartgetijgerd en zwart bonthalzig donker hoornkleurig. Bij alle andere kleurslagen licht. Bij zwart, de gebande kleurslagen en geëksterde met snip is een donkere bovensnavelpunt toegestaan.

Glad.

Middellang, loodrecht gedragen, sterk aan de basis, naar de kop toe dunner wordend.

Goed gerond.

Breed, licht opgetrokken gedragen en licht naar voren tredend.

Kort, breed tussen de schouders, naar de staart toe versmallend.

Strak tegen het lichaam gedragen; de boegen bedekt door de hals en borstveren; breed schild tot het staarteinde reikend; vleugeldracht normaal.

Middellang; staartdracht normaal.

Nauwelijks middellang; in het enkelgewricht licht doorgeknikt. Nagelkleur conform de veerkleur.

Rijk, dicht strak aanliggend. Tussen de kap en de halsbevedering een lichte keep en geen nekkam.

Kleurslagen:

Ø  Wit, zwart, dun, bruin, rood, geel, aszilver, andalusisch blauw;

Ø  Blauw-, rood-, geel- en bruinzilver geband;

Ø  Blauw-, rood-, geel- en bruinzilver gekrast;

Ø  Blauw-, rood-, geel- en bruin bonthalzig;

Ø  Blauw-, rood-, geel- en bruin bont;

Ø  Blauw-, rood-, geel-, bruin- en lichtblauw geëksterd.

Kleur en tekening:

Zie voor kleuren het hoofdstuk “Specificatie van kleuren” in de NBS-standaard. De kleuren intensief, respectievelijk zuiver.

Banden lang, smal en parallel, kraspatroon regelmatig.

Bont: op wiite grondslag gelijkmatig gespikkeld als ook gevlekt.

Bonthalzig: witte grondkleur, gespikkelde kop, hals, borst en voorste deel van de vleugel-schilden. Bij toenemende leeftijd neemt de spikkeling van jaar tot jaar toe. De gekleurde veren kunnen niet zelden samenhangende vlekken vormen. Bij rode bonthalzige (genetisch dominant rood) vertonen de slagpennen bij oude vogels soms rode zoming spiegels.

Geëksterd: de kop vanaf de rozetten van de gekleurde kap langs de hals tot 2 – 3 cm onder de keel (slab), vleugels, onderrug, flanken en achterste deel van de buik en aars. De kop ook met gekleurde snip. Gekleurd zijn de hals, borst, schouderhart, voorste deel van de buik tot aan de benen en de staart met boven- en onderdek (kiel).

Fouten:

Grof lichaam; smalle of te veel opgetrokken borst; horizontale stand; lange benen, nauwe beeninplanting; hoekige, platte of lange kop; hoog aangezette, boven de schedel uitkomende, afstaande, smalle of scheve kap, ontbrekende rozetten; lange, dunne snavel; rossige of rode, grove of eenrijige oogranden; losse bevedering, niet correcte vleugeldracht, brede of lange staart.

Beoordeling:

ü  Algemeen voorkomen

ü  Type en stand

ü  Kopvorm

ü  Oogkleur en oogranden

ü  Snavel

ü  Kleur en tekening

Ringmaat: 7 mm.

speciaalclub

duivenrassen

Fokkers Frisia