Chinese Meeuw

C 02-21

D 609

Land van oorsprong: Noord Afrika

Algemeen voorkomen: Zeer laag gestelde duif met een structuur, die uitsluitend bij dit ras en zijn mogelijke Spaanse verwant de Chorrera, voorkomt.

Raskenmerken:

Type

Stand

Kop

Ogen

 

Oogranden

Snavel

 

 

Neusdoppen

Hals

 

 

Borst

Rug

Vleugels

Staart

Benen

Bevedering

Structuurduif met unieke kenmerken.

Zeer laag;

Groot, licht gewelfd, breed tuusen de ogen en met goed gevuld voorhoofd.

Groot en levendig, donker bij wit, schildkleurige en kleurstaarten; oranjekleurig bij de andere kleurslagen.

Glad; kleur enigszins afhankelijk van de veerkleur, maar altijd licht.

Breed aangezet en vrij kort. Het snavelprofiel matig neerwaarts gebogen, zodat deze met een booglijn op het voorhoofd aansluit. De kleur richt zich naar de kleur van de bevedering.

Hartvormig en fijne structuur.

Vrij lang, ruimte biedend voor een zo groot mogelijk bovenkussen; in parade-stelling opgericht gedragen, daarbij vaak ter hoogte van de kraagaanzet een typische knik vertonend.

Breed, vol en sterk vooruittredend.

Tussen de schouders breed, kort en licht afhellend.

Kort, vleugeldracht normaal.

Kort, staartdracht normaal.

Kort, wijd uit elkaar geplaatst en iets naar achteren doorknikkend.

Zacht en rijk ontwikkeld; brede vanen. Enkele gedraaide of gegeolfde veren op rug en schouders zijn toegestaan.

Structuur:

Kraag

 

 

 

Manen

 

 

Bovenkussen

 

 

Scheiding

 

 

Onderkussen

 

 

Dijrozen

Groot, massief en hoog, de keel en in ieder geval de zijkanten van de hals tot voorbij de oren omsluitend.

De veren groeien zonder ondersteuning opwaarts en gaan achter in de nek geleidelijk in de manen over.

Gevormd door lange, naar achteren groeiende hals- en nekveren, die achter op de hals en nek een goed gesloten kam van tegen elkaar liggende veren vormen.

Bestaat uit opwaarts groeiende veren.

De buitenste veren iets zijwaarts gebogen en tot over de vleugelboegen reikend.

Vormt een scherpe overgang tussen boven- en onderkussen. Nagenoeg van vleugelboeg tot vleugelboeg reikend; horizontaal en recht; laag, dicht bij het begin van het borstbeen liggend.

Wordt door neerwaarts en opzij groeiende veren gevormd en bedekt, vanaf de scheiding, de buik, borst en flanken. Het kussen moet zo rijk bevederd zijn, dat een groot deel van de vleugelboegen en vleugelonderranden worden bedekt.

Bestaan uit op de onderbuik, d.w.z. ter hoogte van de beeninplanting, naar voren en zijwaarts groeiende veren. De rijk aan dons zijnde veren moeten de voorzijden van de benen bedekken en in ruststand tot op de tenen reiken.

Kleurslagen:

Ø  Wit, zwart, rood en geel; blauw ongeband.

Ø  Blauw zwartgeband, blauwzilver donkergeband, roodzilver geband, geelzilver geband.

Ø  Blauw-, blauwzilver-, roodzilver- en geelzilver gekrast;

Ø  Blauwschimmel;

Ø  Andalusisch blauw, almond, zwart sprenkel, zilver sprenkel;

Ø  Zwart-, dun-, rood- en geel donkergetijgerd;

Ø  Zwartschild, roodschild, geelschild; blauwschild zwartgeband, blauwzilverschild donkergeband, roodzilverschild geband, geelzilverschild geband, blauwschild gekrast, blauwzilverschild gekrast, roodzilverschild gekrast en geelzilverschild gekrast;

Ø  Zwart-, rood-, geel-, blauw- en blauwzilver kleurstaart;

Ø  Zwartbont;

Ø  dun moezelkop;

Ø  Zwart-, rood- en geel witschild.

Kleur en tekening:

Zie voor kleuren het hoofdstuk “Specificatie van kleuren” in de NBS-standaard. De kleuren gelijkmatig, intensief, respectievelijk zuiver.

De kwaliteit van banden en kraspatroon is van ondergeschikt belang.

Andalusisch blauw: kop en hals donker zwartblauw, lichaam en staart iets lichter; staart zonder staartband; vleugelschild blauw, elke schildveer scherp, smal en zo donker mogelijk gezoomd; slagpennen blauwgrijs.

Almond: grondkleur bij voorkeur diep goudgeel (amandelkleurig) met zo regelmatig mogelijk verspreide zwarte spikkels; slag- en staartpennen onregelmatig maar scherp getekend met duidelijk amandelgele (grondkleur), zwarte en witte vlekken.

Gesprenkeld: met lichte grondkleur en zo mogelijk op iedere veer bij voorkeur regelmatig verdeelde zwart/blauwe vlekken. Bij duivinnen is het aantal vlekken aanmerkelijk minder en de grondkleur veelal lichter dan bij de doffers.

Tekening en/of kleurkwaliteit van de overige kleurslagen is als bij vergelijkbare meeuwen- en structuurduivenrassen.

Fouten:

Te klein, lang en smal; hoge stand; te weinig ontwikkeld bovenkussen, rozetvorming en/of tegengroei in het bovenkussen; te hoog aangezette scheiding, verticale scheiding, korte, open of rommelige scheiding; te weinig ontwikkeld onderkussen, ontbrekende of rommelige manen en of kraag; ontbrekende dijrozen, te weinig ontwikkelde dijrozen; te weinig spreiding; hangvleugels; spreidpennen in de staart; harde of korte bevedering; overstructuur op schouders en/of rug; rode en/of te grove oogranden.

Beoordeling:

De beoordeling in de hand is van even groot belang als de beoordeling in volkomen ruststand.

ü  Algemeen voorkomen

ü  Type en stand

ü  Structuur

ü  Kop en oogkleur

ü  Kleur en tekening

Ringmaat:  8 mm.

speciaalclub

duivenrassen

structuurduiven