Altenburger Trommelduif |
||||
c 07-20 |
SBI: D / 513 |
|||
Land van oorsprong: Duitsland Algemeen voorkomen: Krachtig veldduiventype met middelhoge stand en bijna horizontale houding; kop met hoog voorhoofd; lang aangehouden en heldere trommelstem. Raskenmerken: |
||||
Type Stand Kop
Ogen Oogranden Snavel
Hals Keel Borst Rug Vleugels Staart Benen
Bevedering |
Krachtig veldduiftype. Middelhoog; bijna horizontale houding. Hoog, breed voorhoofd, hoogste punt voor het oog; naar achteren afvallende, licht gewelfde schedel. Pareloog. Smal; afhankelijk van de veerkleur licht tot donker. Middellang; conform kleurslag; licht bij wit, rood, geel, witkop, gemonnikt, rood- en geel-, licht- en donkergetijgerd. Matig lang. Goed uitgesneden. Breed, gerond, naar voren gedragen. Breed in de schouders, licht afhellend. Matig lang, vleugeldracht normaal. Matig lang, brede veren; staartdracht normaal. Middellang, nagelkleur in overeenstemming met de snavelkleur. Bij witkop en licht getijgerd geen betekenis. Goed aanliggend, glad. |
|||
Kleurslagen: Ø Wit, zwart, rood, geel, andalusisch blauw; Ø Blauw zwartgeband, blauwzilver donkergeband, roodzilver geband en geelzilver geband (erwtengeel); dominant rood, dominant geel. Ø Blauw-, blauwzilver-, roodzilver- en geelzilver gekrast; geleeuwerikt (blauwzilver gekrast met okerkleurige borst); Ø Blauw ongeband en blauwzilver ongeband; Ø Blauw- en blauwzilver witgeband; Ø Blauw- en blauwzilver witgeschubd; Ø Lichtblauw witgeband en –witgeschubd; Ø Blauw- en roodzilver- en geelzilver en blauwzilver schimmel; Ø Zwart-, blauw-, rood- en geel licht getijgerd; Ø Zwart-, blauw-, rood- en geel donker getijgerd; Ø Zwart-, rood- en geel sproetkop: met of zonder vleugelrozetten; Ø Zwart-, rood-, geel-, blauw zwartgeband-, blauwzilver donkergeband-, roodzilver geband en geelzilver geband (erwtengeel) blauw gekrast-, blauwzilver gekrast-, roodzilver gekrast-, geelzilver gekrast-, blauw ongeband-, blauwzilver ongeband-, lichtblauw witge-band-, blauw witgeband, blauw witgeschubd-, blauwzilver witgeband- en blauwzilver witgeschubd witkop; Ø Zwart-, rood-, geel-, blauw zwartgeband-, blauwzilver donkergeband-, roodzilver geband en geelzilver geband (erwtengeel) blauw gekrast-, blauwzilver gekrast-, roodzilver ge-krast-, geelzilver gekrast-, blauw ongeband-, lichtblauw witgeband-, blauw witgeband-, blauw witgeschubd-, blauwzilver witgeband- en blauwzilver witgeschubd gemonnikt; |
||||
Kleur en tekening: Zie voor kleuren het hoofdstuk “Specificatie van kleuren” in de NBS-standaard. De kleuren gelijkmatig, intensief, respectievelijk zuiver. De lakkleuren met veel groenglans: blauw-, rood- en geelzilver met schone schilden, niet gewolkt of “roetig”; banden lang, zuiver, niet te breed en gescheiden. Gekrast met regelmatig en scherp vleugelpatroon. Geleeuwerikt met okerkleurige borst, noch te hoog naar de hals, noch te laag naar de onderborst afgetekend. Geelzilver/roodzilver: bij duivinnen zijn donkerder kop en een licht grijs in de buikkleur toegestaan. Schimmel met banden en meer of minder wit in de afzonderlijke veren van kop-, hals-, vleugelschild-, borst- en buikbevedering. Blauwschimmel met donkere banden, slagpennen en staartband; rood- en geelschimmel met rode respectievelijk gele banden en lichte slagpennen en staart. Witgeband en witgeschubd: blauw met smalle, zwarte, blauwzilver met smalle donkere schub-zoming en donkere slagpennen en staartband. Lichtblauw witgeband en –witgeschubd: lichtblauwe veerkleur met gebleekte slag- en staartpennen. Iets donkerder kleur en lichte bandzoming is bij duivinnen toegestaan. Sproetkop: met witte veren gespikkelde kop; indien met vleugelrozet, aan elke vleugelboeg enige (5 tot 10) witte veren. Donkergetijgerd: gekleurde slagpennen en staart; de verdere bevedering regelmatig gekleurd en wit getekend. Lichtgetijgerd: regelmatig verdeelde tekening (niet vlekkig); slagpennen en staart noch alle gekleurd, noch alle wit. Dieren met slechts weinig witte respectievelijk gekleurde veren gelden noch als donker- noch als licht getijgerd. Witkop: de kop tot ca. 1 cm onder de ogen wit; aan elke vleugel 6 – 10 buitenste slagpennen wit, buik- en dijbevedering bij voorkeur gekleurd. Een weinig wit aan de aars is toegestaan, gekleurde duimveren worden nagestreefd. Gemonnikt: als witkop en de staart met boven- en onderstaartdek (kiel) wit. |
||||
Fouten: Te smal of te klein lichaam; te hoge stand; smalle, vlakke of ronde kop; stierennek; te korte snavel; veel rood in de iris; rode of grove oogranden; slecht afgedekte rug; voetbevedering; onzuivere of ongelijkmatige kleur; korte of onderbroken banden, aanzet tot derde band, roest in vleugelpatroon; andere ernstige afwijkingen in kleur en tekening. Bij blauw en blauwzilver witgeband en witgeschubd het ontbreken van of zwakke bandzoming en/of van buitenaf zichtbare schimmel in de slagpennen. Bij lichtblauw witgeband en witgeschubd gewolkte of te donkere kleur, inclusief slag- en staartpennen, gemêleerde kopkleur, erg violette halskleur, specifiek bij doffers, uitgesproken band- respectievelijk schubzoming. Bij witkoppen of gemonnikte gebrekkige kopaftekening en/of meer dan 2 witte slagpennen verschil. Sterke afwijkende kleur en/of tekening. Beoordeling: ü Algemeen voorkomen ü Type en stand ü Kop ü Ogen ü Kleur en tekening Ringmaat: 8 mm. |
||||
speciaalclub |
||||