Schmöllner Trommelduif |
||||
c 02-17 |
D 511 |
|||
Land van oorsprong: Duitsland, Saksen / Thüringen. Algemeen voorkomen: Forse, lange, middelhoog gestelde duif met bijna horizontale houding; vorkstaart; bekousd; gladkoppig; zeer goede trommelstem. Raskenmerken: |
||||
Type Stand Kop Ogen Oogranden Snavel Neusdoppen Hals Keel Borst Rug Vleugels Staart
Benen Bevedering |
Fors, lang type. Middelhoog; bijna horizontale houding. Goed gerond, hoog voorhoofd; gladkoppig. Pareloog. Smal, afhankelijk van de veerkleur licht tot donker. Middellang; licht tot donker, afhankelijk van de veerkleur. Matig ontwikkeld, glad. Middellang, vol uit de borst trdend. Goed uitgesneden. Breed en naar voren tredend. Breed, lang, licht afhellend. Fors, breed, met lange slagpennen. Vleugeldracht normaal. Bestaande uit tenminste 14 lange en brede staartpennen, in het midden gevorkt. Stuitklier ontbreekt. Middellang, loopbeen bevederd; tenen onbevederd (bekousd). Breed, strak aanliggend, lang. |
|||
Kleurslagen: Ø Wit, zwart, rood, geel, blauw zwartgeband, blauwzilver donkergeband, roodzilver geband en geelzilver geband (erwtengeel); Ø Blauw-, blauwzilver-, roodzilver en geelzilver gekrast; Ø Geleeuwerikt (blauwzilver met okerkleurige borst); Ø Blauw- en blauwzilver ongeband; Ø Blauw en lichtblauw witgeband; Ø Zwart sproetkop, met of zonder vleugelrozet; Ø Zwart-, blauw-, rood- en geel donker getijgerd; Ø Zwart-, blauw-, rood- en geel licht getijgerd. |
||||
Kleur en tekening: Zie voor kleuren het hoofdstuk “Specificatie van kleuren” in de NBS-standaard. De kleuren gelijkmatig, intensief, respectievelijk zuiver. Blauw en blauwzilver niet gewolkt of “roetig”; banden lang, zuiver, niet te breed en mogelijk gescheiden. Kraspatroon regelmatig. Blauw witgeband met een smalle, zwarte bandzoming; lichtblauw witgeband zonder bandzo-ming en met licht uitlopende slagpennen en staart; geleeuwerikt met okerkleurige borst. Geelzilver / roodzilver: bij duivinnen zijn donkerder kop en een lichtgrijze aanslag in de buikkleur toegestaan. Sproetkop: met witte veren gespikkelde kop, indien met vleugelrozen, aan elke vleugelboeg enige (5 tot 10) witte veren. Donker getijgerd: gekleurde slagpennen en staart; de verdere bevedering is regelmatig gekleurd en wit getekend. Licht getijgerd: op een witte ondergrond een regelmatig verdeelde (niet vlekkig) gekleurde tekening; slagpennen en staart mogen niet geheel wit zijn. |
||||
Fouten: Smal, klein of kort lichaam; te hoge of te diepe stand; veel rood in de iris; grove of rode oogran-den; ontbrekende vorkstaart, minder dan 14 staartveren, aanwezigheid van stuitklier; gebrek-kige bekouzing, bevederde tenen; zeer slecht afgedekte rug; zeer losse bevedering; zeer gebrekkige kleur en tekening; okerkleurige borst (behalve bij geleeuwerikt) en witte rug bij de blauwe kleurslagen. Beoordeling: ü Algemeen voorkomen ü Type en stand ü Staartvorm ü Beenbevedering ü Oogkleur ü Kleur en tekening Ringmaat: 9 mm. |
||||
speciaalclub |
||||