Carrier |
||||
c 03-20 |
GB 101 |
|||
Land van oorsprong: In Voor-Azië, veredeld in Engeland. Algemeen voorkomen: Groot, slank, gespierd, lange hals en benen, sterk afhellende stand, krap bevederd, met naar leeftijd opvallend ontwikkelde oogranden en snavelwratten. Raskenmerken: |
||||
Type Stand Kop
Ogen
Oogranden
Snavel
Snavelwratten
Hals
Keel Borst Rug Vleugels Staart Benen Bevedering |
Groot, slank, gespierd duiftype. Hoog; sterk afhellende houding. Matig breed, vlakke licht geronde schedel, achterhoofd onopvallend afgerond , kop en snavel bij voorkeur horizontaal gedragen en aangepaste gezichtslengte. Gezichtslengte (van snavelpunt tot midden van het oog 50 – 55 mm.) Intelligente uitdrukking; iris oranjekleurig tot rood, bij bruinkleurige lichter toegestaan bij wit donker, bij bont donker of oranjekleurig tot rood. Rond, het oog goed omsluitend, vlak aanliggend, met fijn ontwikkelde droge structuur naar leeftijd ontwikkeld. Recht, lang, goed ontwikkeld, boven- en ondersnavel even krachtig met stompe punt, bij voorkeur horizontaal ingebouwd gedragen, moet sluiten; blank, bij de blauwe kleurslagen, bij zwarte en roodzilvers is een donkere snavel toegestaan. Aan alle kanten afgerond met hoogste punt in het miden. Vorm en structuur gelijk een walnootkern met leeftijdbedongen onderwrat. Eerst op leeftijd vol ontwikkeld. Stevig, droog en poederig. Vrij van de neusopeningen en bij voorkeur de oogranden niet rakend. Lang, slank, naar de romp toe weinig dikker wordend, bij voorkeur verticaal gedragen, zonder halsknobbel. Goed uitgesneden. Matig breed, vlak maar stevig. Lang, vlak; sterk afhellend. Lang, vleugelboegen duidelijk afstaand, vleugeldracht normaal. Lang, staartdracht normaal. Lang; onbevederd; dijen goed vooruitspringend; tenen goed gespreid. Krap, vast aanliggend. |
|||
Kleurslagen: Ø Wit, zwart, rood, bruin, dun, geel; Ø Blauw zwartgeband, roodzilver geband, bruinzilver geband, blauwzilver donker geband, geelzilver geband; Ø Blauw- blauwzilver-, bruinzilver-, roodzilver- en geelzilver gekrast; Ø Blauw-, blauwzilver-, bruinzilver-, roodzilver-, geelzilver schimmel; Ø Bont in deze kleuren (voor tentoonstellen alleen bont vermelden). |
||||
Kleur en tekening: Zie voor kleuren het hoofdstuk “Specificatie van kleuren” in de NBS-standaard. De kleuren bij voorkeur intensief, respectievelijk zuiver, maar kleur- en vleugelpatroon en tekening zijn van ondergeschikt belang. Bij bonte zijn enkele gekleurde of witte veren niet voldoende. |
||||
Fouten: Vlakke stand, te lage stand, te korte of te dikke hals, keelwam, traanogen, rode of sponsachtige oogranden; asymmetrische of te grote wratten, ontbrekende onderwrat bij oude dieren, hangsnavel, dunne, spitse korte, gebogen of niet sluitende snavel. Beoordeling: ü Algemeen voorkomen ü Type en stand en houding ü Snavelvorm en -inplanting ü Wratstructuur ü Oogranden ü Bevedering en kleur ü Kleur en vleugelpatroon Ringmaat: 9 mm. |
||||
speciaalclub |
||||