Zuidduitse Monnikduif – kaalbenig |
||||
c 03-20 |
D 436 |
|||
Land van oorsprong: Zuid-Duitsland Algemeen voorkomen: Slank, veredeld veldduiventype met krap middelhoge stand en bijna horizontale houding en puntkap. Raskenmerken: |
||||
Type Stand Kop Ogen Oogranden Snavel Neusdoppen Hals Keel Borst Rug Vleugels Staart Benen Bevedering |
Slank, veredeld veldduiftype. Krap middelhoog; bijna horizontale houding. Langwerpig gerond, met gewelfd voorhoofd en hoog zittende puntkap. Donker. Smal, licht tot rood, rood wordt nagestreefd. Middellang, licht. Glad. Middellang. Goed uitgesneden. Matig breed, goed gerond. Licht afhellend. Vleugeldracht normaal. Lang, staartdracht normaal. Kort. Goed ontwikkeld, glad aanliggend. |
|||
Kleurslagen: Ø Blauw witgeband; blauw witgeschubd; blauw ongeband. |
||||
Kleur en tekening: Zie voor kleuren het hoofdstuk “Specificatie van kleuren” in de NBS-standaard. Gelijkmatig lichtblauw; banden smal, lang, zwartgezoomd; schubpatroon regelmatig, zwartgezoomd. De kop tot iets onder de ogen, aan elke vleugel 8 – 10 aaneengesloten buitenste slagpennen en de staart met boven- en onderstaartdek wit. De puntkap, hals, borst, buik, tot aan de aars, vleugel-schilden en rug gekleurd. Iets wit in de dijen is toegestaan. |
||||
Fouten: Te klein, te hoge stand, gebrekkige puntkap; veerstoppels aan de voeten, snavelpigment, erg donkere of gewolkte kleur, sterk afzettende buikkleur, speciaal bij doffers; te lage of onregel-matige kopaftekening, witte aars, veel wit aan de dijen; te korte, roestige of gekartelde banden, erg onregelmatig of roestig schubpatroon; aanduiding van banden bij ongeband; niet correcte aftekening op onderrug en aars; aam elke vleugel minder dan 8 en meer dan 10 witte slagpen-nen en meer dan twee pennen verschil. Meer dan 1 witte of ontbrekende duimver. Beoordeling: ü Algemeen voorkomen ü Type en stand ü Grootte ü Kleur ü Tekening ü Kap ü Snavel- en oogkleur Ringmaat: 8 mm. |
||||
speciaalclub |
||||